Klik hier en ga naar de homepage  van HMUH
ARBO-WET 1998 (van kracht per
1 november 1999)
Wet van 18 maart 1999, houdende
bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden
(Arbeidsomstandighedenwet 1998)
INHOUD
Klik op betreffende paragraaf, voor terug naar de inhoud moet je in de bovenste balk op 'back' (of 'terug') klikken
    - HOOFDSTUK 1
        DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED  
    - Art. 1 Definities 
 
    - Art. 2 Uitbreiding
        Toepassingsgebied 
 
    - HOOFDSTUK 2
        ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID  
    - Art. 3 Arbobeleid 
 
    - Art. 4 Aspecten van arbobeleid 
 
    - Art. 5 Inventarisatie en evaluatie
        van risico's 
 
    - Art. 6 Voorkoming en beperking van
        zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
        betrokken 
 
    - Art. 7 Informatie aan het publiek 
 
    - Art. 8 Voorlichting en onderricht 
 
    - Art. 9 Melding ongevallen en
        beroepsziekten 
 
    - Art. 10 Voorkomen van gevaar voor
        derden 
 
    - Art. 11 Algemene verplichtingen van
        de werknemers 
 
    - HOOFDSTUK 3
        SAMENWERKING, OVERLEG, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE
        ONDERNEMINGSRAAD, DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE
        BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN DE REGELING VAN DE
        DESKUNDIGE BIJSTAND  
    - Art. 12 Samenwerking en bijzondere
        rechten van de ondernemingsraad, de
        personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende
        werknemers 
 
    - Art. 13 Werkoverleg 
 
    - Art. 14 Deskundige bijstand op het
        gebied van preventie en bescherming 
 
    - Art. 15 Deskundige bijstand op het
        gebied van bedrijfshulpverlening 
 
    - HOOFDSTUK 4
        BIJZONDERE VERPLICHTINGEN  
    - Art. 16 Nadere regels met
        betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede
        uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied 
 
    - Art. 17 Maatwerk door werkgevers en
        werknemers 
 
    - Art. 18 Arbeidsgezondheidskundig
        onderzoek 
 
    - Art. 19 Verschillende werkgevers 
 
    - Art. 20 Certificatie 
 
    - Art. 21 Informatievoorziening 
 
    - Art. 22 Aanwijzingen 
 
    - Art. 23 Taakverwaarlozing 
 
    - HOOFDSTUK 5
        TOEZICHT EN AMBTELIJKE BEVELEN  
    - Art. 24 Ambtenaren belast met het
        toezicht 
 
    - Art. 25 Toezicht op instellingen 
 
    - Art. 26 Geheimhouding 
 
    - Art. 27 Eis tot naleving 
 
    - Art. 28 Stillegging van het werk 
 
    - Art. 29 Werkonderbreking 
 
    - HOOFDSTUK 6
        VRIJSTELLINGEN, ONTHEFFINGEN EN BERROEP  
    - Art. 30 Vrijstelling en ontheffing 
 
    - Art. 31 Beroep 
 
    - HOOFDSTUK 7
        SANCTIES  
    - Art. 32 Strafbepaling 
 
    - Art. 33 Beboetbare feiten 
 
    - Art. 34 Hoogte boete en recidive 
 
    - Art. 35 Informatie, zwijgrecht en
        cautie 
 
    - Art. 36 Boeterapport 
 
    - Art. 37 Boetebeschikking 
 
    - Art. 38 Betaling 
 
    - Art. 39 Aanmaning 
 
    - Art. 40 Invordering 
 
    - Art. 41 Verjaring 
 
    - Art. 42 Wijziging boetebedrag 
 
    - Art. 43 Terugbetaling 
 
    - HOOFDSTUK 8
        OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN  
    - Art. 44 Kosten 
 
    - Art. 45 Gemeente 
 
    - Art. 46 Wet op de economische
        delicten 
 
    - Art. 47 Evaluatie 
 
    - Art. 48 Intrekking 
 
    - Art. 49 Overgang 
 
    - Art. 50 
 
    - Art. 51 
 
    - Art. 52 
 
    - Art. 53 
 
    - Art. 54 
 
    - Art. 55 Overgang verzoeken en
        beroepen 
 
    - Art. 56 Arbeidstijdenwet 
 
    - Art. 57 Invoeringswet
        Arbeidsvoorzieningswet 
 
    - Art. 58 Wet medezeggenschap
        onderwijs 1992 
 
    - Art. 59 Wet op de (re)integratie
        arbeidsgehandicapten 
 
    - Art. 60 Wet op de ondernemingsraden 
 
    - Art. 61 Wet privatisering RBB 
 
    - Art. 62 Organisatiewet sociale
        verzekeringen 
 
    - Art. 63 Ziektewet 
 
    - Art. 64 Burgerlijk Wetboek 
 
    - Art. 65 Inwerkingtreding 
 
    - Art. 66 Citeertitel 
 
    -  
 
Wet van 18 maart 1999, houdende
bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden
(Arbeidsomstandighedenwet 1998) 
Wij Beatrix, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz.
enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten: 
Alzo Wij in overweging genomen
hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit van het
arbeidsomstandighedenbeleid te verbeteren, meer ruimte voor
maatwerk te creëren en de bestuurlijke boete in te voeren
alsmede enige andere wijzigingen aan te brengen en daartoe een
nieuwe Arbeidsomstandighedenwet vast te stellen; 
Zo is het, dat Wij, de Raad van
State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze: 
HOOFDSTUK 1. DEFINITIES EN
TOEPASSINGSGEBIED 
Definities 
Artikel 1 
    - 1. In deze wet en de
        daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 
 
    - a. werkgever: 
            - 1°. degene
                jegens wie een ander krachtens
                arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke
                aanstelling gehouden is tot het verrichten van
                arbeid, behalve indien die ander aan een derde
                ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten
                van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet
                verrichten; 
 
            - 2°. degene
                aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld
                voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder
                1°.; 
 
        
     
    - b. werknemer: de ander
        bedoeld onder a. 
 
    - 2. In deze wet en de
        daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder: 
 
    - a. werkgever: 
            - 1°. degene
                die zonder werkgever of werknemer in de zin van
                het eerste lid te zijn, een ander onder zijn
                gezag arbeid doet verrichten; 
 
            - 2°. degene
                die zonder werkgever of werknemer in de zin van
                het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn
                gezag arbeid in een woning doet verrichten, in
                bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
                gevallen; 
 
        
     
    - b. werknemer: de ander
        bedoeld onder a. 
 
    - 3. In deze wet en de
        daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 
 
    - a. Onze Minister: Onze
        Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; 
 
    - b. ondernemingsraad:
        de ondernemingsraad bedoeld in de Wet op
        ondernemingsraden; 
 
    - c.
        personeelsvertegenwoordiging: de
        personeelsvertegenwoordiging bedoeld in de Wet op de
        ondernemingsraden; 
 
    - d. toezichthouder: de
        toezichthouder bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht; 
 
    - e. seksuele
        intimidatie: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken
        om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of
        fysiek gedrag waarbij tevens sprake is van een van de
        volgende punten: 
            - 1°.
                onderwerping aan dergelijk gedrag wordt hetzij
                expliciet hetzij impliciet gehanteerd als
                voorwaarde voor de tewerkstelling van een
                persoon; 
 
            - 2°.
                onderwerping aan of afwijzing van dergelijk
                gedrag door een persoon wordt gebruikt als basis
                voor beslissingen die het werk van deze persoon
                raken; 
 
            - 3°. dergelijk
                gedrag heeft het doel de werkprestaties van een
                persoon aan te tasten en/of een intimiderende,
                vijandige of onaangename werkomgeving te
                creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de
                werkprestaties van een persoon worden aangetast
                en/of een intimiderende, vijandige of onaangename
                werkomgeving wordt gecreëerd; 
 
        
     
    - f. agressie en geweld:
        voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek
        wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder
        omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het
        verrichten van arbeid; 
 
    - g. arbeidsplaats:
        iedere plaats die in verband met het verrichten van
        arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt; 
 
    - h. arbeidsmiddelen:
        alle op de arbeidsplaats gebruikte machines,
        installaties, apparaten, transportmiddelen en
        gereedschappen; 
 
    - i. ongeval: een aan
        een werknemer in verband met het verrichten van arbeid
        overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade
        aan de gezondheid of de dood tot vrijwel onmiddellijk
        gevolg heeft gehad en ertoe heeft geleid, dat de
        werknemer tijdens de werktijd de arbeid heeft gestaakt en
        niet meer heeft hervat dan wel met de arbeid geen aanvang
        heeft gemaakt. 
 
    - 4. In deze wet en de
        daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
        beboetbaar feit: een handeling die of een nalaten dat in
        strijd is met deze wet of de daarop berustende
        bepalingen, en ter zake waarvan een bestuurlijke boete
        kan worden opgelegd en welke handeling of nalaten niet
        als overtreding of misdrijf is aangemerkt op grond van de
        Wet op de economische delicten. 
 
   
  Uitbreiding Toepassingsgebied
Artikel 2 
    - Het bij of krachtens deze wet
        bepaalde is mede van toepassing op: 
 
    - a. arbeid verricht bij
        een verkennings- of opsporingsonderzoek of het winnen van
        delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat; 
 
    - b. verrichtingen van
        leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of
        gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen; 
 
    - c. arbeid die geheel
        of ten dele buiten Nederland wordt verricht door
        personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond
        van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de
        Nederlandse vlag te voeren; 
 
    - d. arbeid die voor een
        in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele
        buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
        aan boord van luchtvaartuigen. 
 
HOOFDSTUK 2.
ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID 
Arbobeleid 
Artikel 3 
    - 1. De werkgever voert
        een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt
        daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en
        professionele dienstverlening, het volgende in acht: 
 
    - a. tenzij dit
        redelijkerwijs niet kan worden gevergd moet de werkgever
        de arbeid zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige
        invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de
        werknemer; 
 
    - b. tenzij dit
        redelijkerwijs niet kan worden gevergd moeten de gevaren
        en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de
        werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron
        daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin
        dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen
        worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere
        doeltreffende maatregelen worden getroffen waarbij
        maatregelen gericht op collectieve bescherming de
        voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op
        individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs
        niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen
        die zijn gericht op individuele bescherming, dienen
        doeltreffende en passende persoonlijke
        beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te
        worden gesteld; 
 
    - c. de inrichting van
        de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid
        gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten
        zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de
        persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn aangepast;
        
 
    - d. ongevarieerde zich
        in een kort tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid
        waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst
        dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de
        arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als redelijkerwijs
        kan worden gevergd, worden vermeden; indien dergelijke
        arbeid niet of onvoldoende kan worden vermeden, moet de
        werkgever deze door andersoortige arbeid of pauzes
        regelmatig afwisselen; 
 
    - e. doeltreffende
        maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te
        maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat,
        waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid
        aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel
        andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te
        verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel
        mogelijk beperkt wordt. 
 
    - 2. Ter uitvoering van
        het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede
        verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden
        tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij
        rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers. 
 
    - 3. De werkgever toetst
        het beleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn
        opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de
        daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft. 
 
    - 4. Onder
        arbeidsomstandighedenbeleid als bedoeld in het eerste lid
        wordt tevens verstaan het bevorderen van het welzijn bij
        de arbeid voor zover tot bevordering daarvan in het
        eerste lid, onder c en d, verplichtingen zijn gesteld. 
 
Aspecten van arbobeleid 
Artikel 4 
    - 1. De werkgever voert,
        binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een
        beleid met betrekking tot het ziekteverzuim van de
        werknemers. 
 
    - Onderdeel van dit beleid is
        in ieder geval: 
 
    - a. het zoveel mogelijk
        voorkomen of beperken van ziekte van werknemers; 
 
    - b. het begeleiden van
        werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te
        verrichten. 
 
    - 2. De werkgever voert,
        binnen het algemene arbeidsomstandigheden- beleid, een
        beleid met betrekking tot het beschermen van werknemers
        tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en geweld. 
 
Inventarisatie en evaluatie van
risico's 
Artikel 5 
    - 1. Bij het voeren van
        het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een
        inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke
        risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
        Deze inventarisatie en evaluatie bevat tevens een
        beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende
        maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën
        van werknemers. De werkgever is tevens verplicht om als
        onderdeel van de inventarisatie en evaluatie een
        registratie bij te houden van arbeidsongevallen die voor
        de werknemers hebben geleid tot een ziekteverzuim. 
 
    - 2. Een plan van
        aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen
        worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de
        samenhang daartussen een en ander overeenkomstig artikel
        3, maakt deel uit van de inventarisatie en evaluatie. In
        het plan van aanpak, over de uitvoering waarvan jaarlijks
        schriftelijk wordt gerapporteerd, wordt tevens aangegeven
        binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden
        genomen. De werkgever voert over de jaarlijkse rapportage
        vooraf overleg met de ondernemingsraad, de
        personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken
        daarvan, met de belanghebbende werknemers. Bij dit
        overleg komt in ieder geval aan de orde het al dan niet
        meer actueel zijn van de risico-inventarisatie en
        -evaluatie. 
 
    - 3. De inventarisatie
        en evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee
        opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of
        werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en
        professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. 
 
    - 4. De werkgever zorgt
        ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de
        inventarisatie en evaluatie. 
 
    - 5. Indien de werkgever
        arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter
        beschikking wordt gesteld, verstrekt hij de
        inventarisatie en evaluatie tijdig voor de aanvang van de
        werkzaamheden aan degene die de werknemer ter beschikking
        stelt, ter doorgeleiding van dat document naar die
        werknemer. 
 
Voorkoming en beperking van
zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken 
Artikel 6 
    - 1. De werkgever neemt
        bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de
        maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking
        van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
        betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de
        gezondheid van de in het bedrijf, inrichting of deel
        daarvan werkzame werknemers. Bij of krachtens algemene
        maatregel van bestuur worden regels gesteld met
        betrekking tot: 
 
    - a. de categorieën van
        bedrijven of inrichtingen ten aanzien waarvan de
        werkgever die maatregelen neemt; 
 
    - b. de gegevens die de
        werkgever met betrekking tot de bedrijven of
        inrichtingen, bedoeld onder a, op schrift stelt of
        verstrekt aan een daartoe aangewezen ambtenaar als
        bedoeld in artikel 24 of aan werknemers, andere personen
        en diensten als bedoeld in artikel 14; 
 
    - c. de maatregelen die
        de werkgever neemt ten aanzien van de bedrijven of
        inrichtingen, bedoeld onder a; 
 
    - d. het tijdstip waarop
        en de frequentie waarmee wordt voldaan aan de
        verplichtingen, bedoeld onder b en c; 
 
    - e. een verbod op de
        exploitatie van het bedrijf, de inrichting of een
        gedeelte ervan, indien niet of niet voldoende is voldaan
        aan een of meer verplichtingen krachtens dit artikel; 
 
    - f. het toezicht op de
        naleving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde. 
 
    - 2. Onze Minister kan
        een bedrijf of een inrichting of een deel daarvan
        afzonderlijk aanwijzen ten aanzien waarvan op de
        werkgever een of meer van de verplichtingen bedoeld in of
        krachtens het eerste lid rusten indien zich in verband
        met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen bijzondere
        gevaren kunnen voordoen voor de veiligheid en de
        gezondheid van de daarin werkzame werknemers. Bij de
        aanwijzing wordt bepaald op welk tijdstip aan de
        betreffende verplichtingen moet zijn voldaan. De werking
        van de aanwijzing wordt opgeschort totdat de
        beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is
        ingesteld, op het beroep is beslist. 
 
    - 3. Het niet naleven
        van het bij of krachtens dit artikel bepaalde is een
        overtreding. 
 
Informatie aan het publiek 
Artikel 7 
    - 1. De daartoe
        aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 stelt
        krachtens artikel 6, eerste lid, onder b, verschafte en
        bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens
        uit eigen beweging ter beschikking van het publiek. Bij
        of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter
        zake regels worden gesteld. 
 
    - 2. Onverminderd
        artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van
        bestuur en in afwijking van artikel 10, tweede lid, van
        die wet blijft het verstrekken van gegevens als bedoeld
        in het eerste lid achterwege voor zover het belang
        daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: 
 
    - a. de eerbiediging van
        de persoonlijke levenssfeer; 
 
    - b. het voorkomen van
        sabotage. 
 
    - 3. Artikel 10, tweede
        lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van
        bestuur is niet van toepassing op het op verzoek
        verstrekken van gegevens die door de daartoe aangewezen
        ambtenaar bedoeld in artikel 24 zijn verkregen in verband
        met de toepassing van het bepaalde bij of krachtens
        artikel 6 ter uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van
        de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996
        betreffende de beheersing van de gevaren van zware
        ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
        (PBEG L 10). 
 
    - 4. Artikel 10, tweede
        lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van
        bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie
        over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend
        van toepassing, voorzover die gegevens een vertrouwelijk
        karakter hebben. 
 
    - 5. Artikel 10, tweede
        lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van
        bestuur is op het op verzoek verstrekken van gegevens als
        bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing voor
        zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de
        mogelijkheid van het voorkomen van sabotage. 
 
Voorlichting en onderricht 
Artikel 8 
    - 1. De werkgever zorgt
        ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht
        over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan
        verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop
        gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken.
        Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers
        doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de
        deskundige bijstand, bedoeld in artikel 14, in zijn
        bedrijf of inrichting is georganiseerd. 
 
    - 2. De werkgever zorgt
        ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun
        onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt
        met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. 
 
    - 3. Indien persoonlijke
        beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers
        worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins
        beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor
        dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en
        werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken. 
 
    - 4. De werkgever ziet
        toe op de naleving van de instructies en voorschriften
        gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste
        lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van
        persoonlijke beschermingsmiddelen. 
 
    - 5. Indien binnen de
        onderneming jeugdige werknemers werkzaam zijn, houdt de
        werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden
        genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de
        aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring
        en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling
        van deze werknemers. Tevens bevordert de werkgever zoveel
        als redelijkerwijs kan worden gevergd het leer- en
        vormingsproces van jeugdige werknemers. 
 
Melding ongevallen en
beroepsziekten 
Artikel 9 
    - 1. Indien aan een
        werknemer in verband met het verrichten van arbeid een
        ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk dan wel
        geestelijk letsel of de dood ten gevolge heeft, doet de
        werkgever hiervan onverwijld en schriftelijk mededeling
        aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in
        artikel 24. Voor de toepassing van dit artikel wordt
        onder ernstig lichamelijk dan wel geestelijk letsel
        verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na
        het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een
        ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar
        redelijk oordeel blijvend zal zijn. 
 
    - 2. Indien is
        aangetoond dat een werknemer aan een beroepsziekte lijdt,
        doet de arbodienst hiervan mededeling aan een door Onze
        Minister hiertoe aangewezen instelling. 
 
Voorkomen van gevaar voor
derden 
Artikel 10 
    - 1. Indien bij of in
        rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door
        zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een
        inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar
        kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van
        andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever
        doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar. 
 
    - 2. Het niet naleven
        van het eerste lid is een overtreding. 
 
Algemene verplichtingen van de
werknemers 
Artikel 11 
    - De werknemer is verplicht om
        in verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en
        zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen zorg te
        dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van
        andere personen. Met name is hij verplicht om: 
 
    - a. arbeidsmiddelen en
        gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken; 
 
    - b. de hem ter
        beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op
        de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe
        bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover
        niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet
        verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te
        gebruiken; 
 
    - c. de op
        arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen
        niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en
        deze op de juiste wijze te gebruiken; 
 
    - d. mede te werken aan
        het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel
        8; 
 
    - e. de door hem
        opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid
        terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene
        die namens deze ter plaatse met de leiding is belast; 
 
    - f. de werkgever en de
        werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in
        artikel 14, indien nodig bij te staan bij de uitvoering
        van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet. 
 
HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING,
OVERLEG, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE ONDERNEMINGSRAAD, DE
PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN
DE REGELING VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND 
Samenwerking en bijzondere
rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging
en de belanghebbende werknemers 
Artikel 12 
    - 1. Bij de uitvoering
        van het arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever
        en werknemers samen. De werkgever voert, bij het
        ontbreken van de ondernemingsraad of de
        personeelsvertegenwoordiging, vooraf overleg met de
        belanghebbende werknemers over de uitvoering van het
        arbeidsomstandighedenbeleid. Bij dit overleg komt in
        ieder geval aan de orde de risico-inventarisatie en
        -evaluatie en de inschakeling van arbodienst en
        bedrijfshulpverleners. 
 
    - 2. De werkgever zendt
        aan de ondernemingsraad of de
        personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken
        daarvan, aan de belanghebbende werknemers afschrift van
        de inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5. 
 
    - 3. Aan de leden van de
        ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging wordt
        in verband met hun taak in het kader van de
        arbeidsomstandigheden van de werknemers: 
 
    - a. de mogelijkheid
        geboden zich met de ambtenaren, bedoeld in artikel 24,
        tijdens hun bezoek aan het bedrijf of de inrichting
        buiten tegenwoordigheid van anderen te onderhouden; 
 
    - b. de mogelijkheid
        geboden de ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun
        bezoek aan het bedrijf of de inrichting te vergezellen,
        behoudens voor zover deze te kennen geven dat daartegen
        vanwege een goede uitoefening van hun taak bezwaren
        bestaan. 
 
    - 4. Voor het bij of
        krachtens deze wet bepaalde treedt voor de toepassing van
        de afdelingen 3.6 en 4.1.2. van de Algemene wet
        bestuursrecht een ondernemingsraad of
        personeelsvertegenwoordiging in de plaats van de
        belanghebbende werknemers. 
 
    - 5. Bij het ontbreken
        van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
        wordt, in afwijking van artikel 3.41 van de Algemene wet
        bestuursrecht, van een beschikking zo spoedig mogelijk
        door de werkgever mededeling gedaan aan de belanghebbende
        werknemers. Die beschikking treedt, in afwijking van
        artikel 3.40 van de Algemene wet bestuursrecht, voor hen
        niet eerder in werking dan nadat de werkgever aan de
        mededelingsplicht, als bedoeld in de vorige zin, heeft
        voldaan. 
 
Werkoverleg 
Artikel 13 
Indien een bedrijf of een
inrichting uit afdelingen bestaat die als een werkeenheid kunnen
worden beschouwd, moet in eik van die afdelingen, voor zover de
arbeidsomstandigheden dat vereisen, regelmatig overleg worden
gepleegd tussen degene die met de leiding van die afdeling is
belast en de in die afdeling werkzame personen. Het overleg mag
ook plaatsvinden met personen die daartoe door de betrokken
werknemers uit hun midden worden gekozen. 
Deskundige bijstand op het
gebied van preventie en bescherming 
Artikel 14 
    - 1. De werkgever laat
        zich ten aanzien van zijn verplichtingen op grond van
        deze wet bijstaan door een of meer deskundige werknemers
        al dan niet georganiseerd in een dienst dan wel door een
        of meer diensten bestaande uit andere deskundigen dan wel
        door een combinatie van deskundige werknemers en andere
        deskundige personen of diensten. 
 
    - 2. De in het eerste
        lid bedoelde werknemers, andere personen en diensten
        verlenen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid
        en van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de
        werkgever. De in het eerste lid bedoelde werknemers mogen
        uit hoofde van een juiste taakuitoefening niet worden
        benadeeld in hun positie in het bedrijf of de inrichting.
        Artikel 21, vierde volzin, van de Wet op de
        ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing. 
 
    - 3. Het verlenen van
        bijstand bij de uitvoering van verplichtingen op grond
        van deze wet houdt in eik geval in: 
 
    - a. het verlenen van
        medewerking aan het verrichten en opstellen van een
        inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5,
        waaronder mede begrepen het toetsen ervan en het
        adviseren daaromtrent; 
 
    - b. de bijstand bij de
        begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat
        zijn hun arbeid te verrichten; 
 
    - c. het uitvoeren van: 
            - 1°. het
                arbeidsgezondheidskundig onderzoek bedoeld in
                artikel 18; 
 
            - 2°. de
                aanstellingskeuring, indien de werkgever deze
                laat verrichten; 
 
        
     
    - d. het houden van een
        arbeidsomstandighedenspreekuur; 
 
    - e. het adviseren aan
        onderscheidenlijk nauw samenwerken met de
        ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of,
        bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers,
        inzake de genomen en de te nemen maatregelen, gericht op
        het arbeidsomstandighedenbeleid; 
 
    - f. de uitvoering van
        de in onderdeel e bedoelde maatregelen dan wel de
        medewerking daaraan. De werkgever laat zich met
        betrekking tot onder a tot en met d bedoelde taken
        bijstaan door een arbodienst, ten behoeve waarvan,
        overeenkomstig artikel 20, een certificaat is afgegeven. 
 
    - 4. De wijze waarop de
        bijstandsverlening plaatsvindt met betrekking tot de in
        het derde lid in onderdeel b, genoemde taak, wordt
        schriftelijk vastgelegd. 
 
    - 5. De werknemers van
        de arbodienst beschikken over een zodanige deskundigheid,
        ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal, gedurende
        zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij
        de in het derde lid genoemde bijstand naar behoren kunnen
        verlenen. 
 
    - 6. De werknemers,
        andere personen en diensten, bedoeld in het eerste lid,
        werken bij het verlenen van bijstand aan een werkgever
        samen. 
 
    - 7. Een afschrift van
        een advies als bedoeld in het derde lid, wordt gezonden
        aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.
        Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of
        personeelsvertegenwoordiging wordt een afschrift van een
        advies zo spoedig mogelijk door de werkgever gezonden aan
        de belanghebbende werknemers. 
 
Deskundige bijstand op het
gebied van bedrijfshulpverlening 
Artikel 15 
    - 1. De werkgever laat
        zich ten aanzien van verplichtingen op grond van artikel
        3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of
        meer werknemers die door hem zijn aangewezen als
        bedrijfshulpverleners. 
 
    - 2. Het verlenen van de
        bijstand houdt in eik geval in: 
 
    - a. het verlenen van
        eerste hulp bij ongevallen; 
 
    - b. het beperken en het
        bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van
        ongevallen; 
 
    - c. het in
        noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers
        en andere personen in het bedrijf of de inrichting; 
 
    - d. het alarmeren van
        en samenwerken met hulpverleningsorganisaties in verband
        met de in de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand.
        
 
    - 3. De
        bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige
        deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in
        aantal en zodanig georganiseerd dat zij de in het tweede
        lid genoemde taken naar behoren kunnen vervullen. 
 
    - 4. Het eerste lid
        geldt niet ten aanzien van de werkgever die een
        natuurlijke persoon is met niet meer dan 15 werknemers,
        mits hij beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring
        en uitrusting om deze taken naar behoren te vervullen en
        zorg draagt voor een goede vervangingsregeling. 
 
HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE
VERPLICHTINGEN 
Nadere regels met betrekking
tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en
uitbreidingen van toepassingsgebied 
Artikel 16 
    - 1. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in
        verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers. 
 
    - 2. De in het eerste
        lid bedoelde regels 
 
    - a. hebben betrekking
        op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de
        inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met
        gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van
        fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de
        fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen,
        de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en
        persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de
        arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en
        gezondheidssignalering en 
 
    - b. kunnen mede
        strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9,
        14, 15 en 18. 
 
    - 3. De in het eerste en
        tweede lid bedoelde regels kunnen inhouden: 
 
    - a. een verbod om
        bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te
        verrichten of te doen verrichten waaraan bijzondere
        gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn
        verbonden; 
 
    - b. een verbod om
        bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te
        verrichten of te doen verrichten, indien met betrekking
        tot die arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel
        vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan; 
 
    - c. een verbod om
        bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen
        of voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan bijzondere
        gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn
        verbonden; 
 
    - d. een verbod om
        bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen
        of voorwerpen voorhanden te hebben, indien met betrekking
        tot die stoffen of voorwerpen niet aan de bij of
        krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of
        voorschriften is voldaan. 
 
    - 4. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het
        bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk
        niet van toepassing is op arbeid: 
 
    - a. verricht in of op
        een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of
        binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg
        of een spoor- of tramweg; 
 
    - b. verricht in
        militaire dienst; 
 
    - c. verricht door
        werknemers, leerlingen en studenten in
        onderwijsinrichtingen; 
 
    - d. verricht in de
        ondergrondse werken van mijnen benevens in de bij een
        mijn behorende bovengronds gelegen werken en
        inrichtingen, die zijn aangewezen krachtens artikel 9,
        eerste lid, onderdeel a, van de Mijnwet 1903, of verricht
        bij mijnbouwkundige onderzoekingen als bedoeld in dat
        onderdeel; 
 
    - e. verricht bij een
        verkennings- of opsporingsonderzoek of het winnen van
        delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat. 
 
    - 5. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot
        de arbeid, bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht
        in de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht in
        de gestichten bedoeld in de Beginselenwet
        Gevangeniswezen, de inrichtingen, bedoeld in artikel 1,
        onder d, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking
        gestelden en de rijksinrichtingen voor de
        kinderbescherming, regels worden gesteld die afwijken van
        het bij of krachtens deze wet bepaalde of strekken ter
        aanvulling daarvan. 
 
    - 6. Bij algemene
        maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
        verplichting tot naleving van daarbij aangewezen
        voorschriften voor zover zij betrekking hebben op arbeid
        waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de
        gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot zelfstandig
        werkenden. 
 
    - 7. Bij algemene
        maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
        verplichting tot naleving van daarbij aangegeven
        voorschriften in de gevallen bij die maatregel omschreven
        rust op een ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen
        worden de eigenaar of beheerder dan wel degene die
        anderszins bevoegd is te beslissen over het ontwerp, de
        vervaardiging dan wel het onderhoud van arbeidsplaatsen
        en arbeidsmiddelen, zoals zonodig nader bij die maatregel
        is bepaald. 
 
    - 8. De in het eerste
        lid bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op andere
        onderwerpen dan die genoemd in het tweede lid of zich
        richten tot andere personen dan de werkgever of de in het
        zesde en zevende lid bedoelde personen, indien dat
        noodzakelijk is ter uitvoering van krachtens het Verdrag
        tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
        vastgestelde verplichtingen met betrekking tot de
        bevordering van de verbetering van het arbeidsmilieu. 
 
    - 9. De werkgever, dan
        wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zesde,
        zevende of achtste lid en de werknemers zijn verplicht
        tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld
        in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene
        maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij
        deze maatregel is bepaald. 
 
    - 10. Voorzover de niet
        naleving van de in het negende lid bedoelde voorschriften
        en verboden is aangemerkt als een strafbaar feit, is dat
        feit een overtreding. 
 
Maatwerk door werkgevers en
werknemers 
Artikel 17 
Bij algemene maatregel van bestuur
kan, met inachtneming van in die maatregel gegeven voorschriften,
worden bepaald dat aan een of meer van de krachtens deze wet
vastgestelde bepalingen op een andere wijze kan worden voldaan
dan in die bepalingen is aangegeven, echter uitsluitend bij
collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van
de Arbeidstijdenwet, dan wel een regeling waaromtrent de
werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de
ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Daarbij
wordt te allen tijde in acht genomen dat geen afbreuk wordt
gedaan aan het beschermingsniveau van de in de eerste volzin
bedoelde bepalingen. 
Arbeidsgezondheidskundig
onderzoek 
Artikel 18 
De werkgever stelt de werknemers
periodiek in de gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop
is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de
werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te
beperken. 
Verschillende werkgevers 
Artikel 19 
    - 1. Indien in een
        bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid
        doen verrichten, moeten zij onderling op doelmatige wijze
        samenwerken teneinde de naleving van het bij of krachtens
        deze wet bepaalde te verzekeren. 
 
    - 2. Alvorens
        werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel
        van bestuur aangewezen categorie aanvangen moeten de
        werkgevers ervoor zorgen dat schriftelijk is vastgelegd
        op welke wijze zal worden samengewerkt, welke
        voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke
        wijze op die voorzieningen toezicht zal worden
        uitgeoefend. 
 
Certificatie 
Artikel 20 
    - 1. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op
        grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of
        instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer
        certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan
        voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet. 
 
    - 2. Onze Minister dan
        wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen
        instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het
        certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven
        certificaat in te trekken. 
 
    - 3. Aan een aanwijzing
        krachtens het tweede lid kunnen voorschriften worden
        verbonden. 
 
    - 4. Een certificaat
        wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een
        certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. De
        bedoelde beperking en de voorschriften worden in het
        certificaat vermeld. 
 
    - 5. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
        onder meer met betrekking tot: 
 
    - a. de gronden waarop
        de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden
        gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd; 
 
    - b. de wijze waarop de
        aanvraag om een certificaat moet worden gedaan en de
        gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd; 
 
    - c. de gronden waarop
        en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan
        worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan
        worden ingetrokken en d. de vergoeding die verschuldigd
        is in verband met de afgifte van een certificaat en de
        wijze van betaling daarvan. 
 
lnformatievoorziening 
Artikel 21 
    - 1. De krachtens
        artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen
        verstrekken desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de
        voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.
        Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens
        en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn
        taak redelijkerwijs nodig is. 
 
    - 2. Bij algemene
        maatregel van bestuur kunnen de krachtens artikel 20,
        tweede lid, aangewezen instellingen worden verplicht tot
        het periodiek opstellen en toezenden aan Onze Minister
        van een verslag van de krachtens het tweede lid verrichte
        werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid
        van die werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen
        periode. 
 
Aanwijzingen 
Artikel 22 
    - 1. Onze Minister kan
        de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen
        instellingen aanwijzingen geven met betrekking tot de
        uitoefening van hun taak. Hij treedt daarbij niet in
        individuele gevallen. 
 
    - 2. De krachtens
        artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen zijn
        gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het
        eerste lid, te handelen. 
 
Taakverwaarlozing 
Artikel 23 
Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet,
voorzieningen worden getroffen voor het geval de krachtens
artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen hun uit deze wet
voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen. 
HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN
AMBTELIJKE BEVELEN 
Ambtenaren belast met het
toezicht 
Artikel 24 
    - 1. Met het toezicht op
        de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet
        zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen
        onder hem ressorterende ambtenaren. 
 
    - 2. Met betrekking tot
        door Onze Minister aangewezen categorieën van arbeid
        zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij
        of krachtens deze wet belast of mede belast de door hem
        aangewezen andere ambtenaren dan de in het eerste lid
        bedoelde. Indien ambtenaren worden aangewezen die
        ressorteren onder een andere minister, wordt het besluit
        tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze
        Minister en die andere minister gezamenlijk. Van een
        besluit als bedoeld in het eerste lid en in dit lid wordt
        mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. 
 
    - 3. De toezichthouder
        is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur,
        een woning binnen te treden zonder toestemming van de
        bewoner. 
 
    - 4. De toezichthouder
        is voorts bevoegd te allen tijde ter zake van een ongeval
        een onderzoek in te stellen. Hij stelt naar aanleiding
        van dat onderzoek een rapport op. 
 
    - 5. De toezichthouder
        stelt ter voldoening aan artikel 5:18, zesde lid, van de
        Algemene wet bestuursrecht een rapport op; dit rapport en
        een rapport als bedoeld in het vierde lid zendt hij aan
        de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan de
        personeelsvertegenwoordiging. 
 
    - 6. De toezichthouder
        geeft zo spoedig mogelijk gehoor aan het verzoek om een
        onderzoek in te stellen, gedaan door de ondernemingsraad
        of de personeelsvertegenwoordiging, dan wel door een
        vereniging van werknemers, die krachtens haar statuten
        ten doel heeft de belangen van haar leden als werknemers
        te behartigen en als zodanig in de betrokken onderneming
        of bedrijfstak werkzaam is en in het bezit is van
        volledige rechtsbevoegdheid. 
 
    - 7. Ten dienste van het
        onderzoek naar een beboetbaar feit is de toezichthouder,
        voor zover dat voor de vervulling van zijn taak
        redelijkerwijs nodig is, bevoegd ieder staande te houden
        en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen,
        geboortedatum en geboortejaar en adres opgeeft. 
 
Toezicht op instellingen 
Artikel 25 
Onze Minister ziet toe op de
rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij en
krachtens deze wet door krachtens artikel 20, tweede lid,
aangewezen instellingen. 
Geheimhouding 
Artikel 26 
De in artikel 24 bedoelde
ambtenaren zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit
kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding
van de namen der personen door wie een klacht is ingediend of
aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens
deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk
hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen
bedenkingen te hebben. 
Eis tot naleving 
Artikel 27 
    - 1. Een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 of een
        andere door Onze Minister aangewezen ambtenaar kan aan
        een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop
        een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet
        moeten worden nageleefd. 
 
    - 2. Een eis vermeldt
        van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en
        bevat de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan. 
 
    - 3. De werkgever is
        verplicht om aan de eis te voldoen. De werknemers zijn
        verplicht aan de eis te voldoen voor zover zulks bij de
        eis is bepaald. De werkgever draagt zorg dat de
        werknemers van de op hen rustende verplichting zo spoedig
        mogelijk in kennis worden gesteld. 
 
    - 4. Voor de toepassing
        van de vorige leden worden met een werkgever
        gelijkgesteld: de in artikel 16 bedoelde personen voor
        zover het betreft de krachtens dat artikel omschreven
        verplichtingen. 
 
    - 5. Een eis kan worden
        gesteld tot naleving van het bepaalde bij de artikelen 3,
        4, 5, 6, 8, 11, 13, 14, eerste lid, derde lid, laatste
        volzin, en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 16 voor
        zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is
        bepaald, 18 en 19. 
 
    - 6. De werkgever brengt
        de inhoud van de eis zo spoedig mogelijk ter kennis van
        de betrokken werknemers en andere personen en diensten
        als bedoeld in artikel 14 alsmede van de ondernemingsraad
        of de personeelsvertegenwoordiging. 
 
Stillegging van het werk 
Artikel 28 
    - 1. Een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd
        mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat
        personen niet mogen blijven in door hem aangewezen
        plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden
        gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien
        naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die
        werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen. 
 
    - 2. Een mondeling bevel
        wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de werkgever
        bevestigd. 
 
    - 3. De bevoegdheid,
        bedoeld in het eerste lid, geldt mede in die gevallen,
        waarin op grond van het bepaalde in artikel 27 aan een
        gestelde eis nog geen uitvoering behoeft te worden
        gegeven. 
 
    - 4. Zodra naar het
        oordeel van de ambtenaar die een bevel als bedoeld in het
        eerste lid gaf, geen ernstig gevaar meer aanwezig is,
        trekt hij het bevel in. 
 
    - 5. Degene, die een
        bevel als bedoeld in het eerste lid gegeven heeft, is
        bevoegd met betrekking tot dit bevel de nodige
        maatregelen te treffen, met inbegrip van toepassing van
        bestuursdwang, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp
        van de sterke arm in te roepen. De maatregelen en
        aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het
        verzegelen van arbeidsmiddelen. 
 
    - 6. De werkgever brengt
        de inhoud van een bevel als bedoeld in het eerste lid zo
        spoedig mogelijk bij gedagtekend schrijven ter kennis van
        de betrokken werknemers en diensten, bedoeld in artikel
        14 en van de ondernemingsraad, de
        personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken
        daarvan, van de belanghebbende werknemers. 
 
    - 7. leder wie zulks
        aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een
        bevel, als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing
        als bedoeld in het vijfde lid. 
 
    - 8. Het niet naleven
        van het zevende lid is een overtreding. 
 
Werkonderbreking 
Artikel 29 
    - 1. Een werknemer is
        bevoegd het werk te onderbreken en de onderbreking voort
        te zetten, indien en zolang naar zijn redelijk oordeel
        ernstig gevaar voor personen als bedoeld in artikel 28
        aanwezig is en naar zijn redelijk oordeel het gevaar zo
        onmiddellijk dreigt dat een daar-toe aangewezen ambtenaar
        als bedoeld in artikel 24 niet tijdig kan optreden. Voor
        de duur van de onderbreking behoudt de werknemer zijn
        aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon. De
        werknemer mag als gevolg van de werkonderbreking niet
        worden benadeeld in zijn positie in het bedrijf of in de
        inrichting. 
 
    - 2. Degene die stelt
        dat de werknemer de aanwezigheid van onmiddellijk
        dreigend gevaar als bedoeld in het eerste lid op grond
        van de feiten waarop hij zich beroept, niet naar zijn
        redelijk oordeel mocht aannemen, moet dit bewijzen. 
 
    - 3. Indien de
        onderbreking van het werk geschiedt buiten weten van de
        werkgever onderscheidenlijk de bij de arbeid betrokken
        leidinggevende persoon, moet de werknemer de onderbreking
        terstond bij deze melden. 
 
    - 4. De onderbreking van
        het werk wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht
        van de ingevolge artikel 24 bevoegde ambtenaar, die een
        bevel geeft krachtens artikel 28, eerste lid, of
        verklaart, zo nodig onder het stellen van een eis als
        bedoeld in artikel 27, dat de arbeid kan worden verricht.
        Door de beschikking van de ambtenaar eindigt de
        bevoegdheid van de werknemer de werkonderbreking voort te
        zetten. 
 
HOOFDSTUK 6. VRIJSTELLINGEN,
ONTHEFFINGEN EN BEROEP 
Vrijstelling en ontheffing 
Artikel 30 
    - 1. Onze Minister kan
        met betrekking tot categorieën van bedrijven,
        inrichtingen, of arbeidsverhoudingen vrijstelling
        verlenen van de voorschriften zoals die bij of krachtens
        artikel 5, en de artikelen 12 tot en met 18 zijn
        vastgesteld. 
 
    - 2. Een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met
        betrekking tot een individueel bedrijf of inrichting
        ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde
        voorschriften, tenzij met betrekking tot een dergelijk
        voorschrift een eis is gesteld. 
 
    - 3. Bij algemene
        maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld
        inzake het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen
        als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid. 
 
    - 4. Een vrijstelling of
        een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. 
 
    - 5. Aan een
        vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften
        worden verbonden. 
 
    - 6. Een vrijstelling
        onderscheidenlijk ontheffing kan worden ingetrokken
        wanneer: 
 
    - a. een of meer der
        redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen; 
 
    - b. een of meer van de
        daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden
        nageleefd; 
 
    - c. zich na de
        verlening zodanige feiten of omstandigheden voordoen dat,
        indien deze ten tijde van de verlening bekend waren
        geweest, de vrijstelling of ontheffing niet of niet in
        die vorm zou zijn verleend. 
 
    - 7. De werkgever zendt
        zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verzoek om
        ontheffing aan de betrokken werknemers en andere personen
        en diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede aan de
        ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging.
        Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of
        personeelsvertegenwoordiging brengt de werkgever de
        inhoud van zijn verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis
        van de belanghebbende werknemers. 
 
    - 8. De werking van een
        beschikking inzake een ontheffing wordt opgeschort totdat
        de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is
        ingesteld, op het beroep is beslist. 
 
Beroep 
Artikel 31 
    - 1. Tegen een
        beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als
        bedoeld in artikel 24, tweede lid, kan door een
        belanghebbende administratief beroep worden ingesteld bij
        Onze Minister. 
 
    - 2. Onze Minister kan
        een commissie instellen, die is belast met het horen van
        belanghebbenden. 
 
    - 3. Een beschikking op
        grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in
        artikel 24, eerste lid, wordt gegeven namens Onze
        Minister. 
 
HOOFDSTUK 7. SANCTIES 
Strafbepaling 
Artikel 32 
    - 1. Het is de werkgever
        verboden handelingen te verrichten of na te laten in
        strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen
        indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet
        weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
        van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. 
 
    - 2. Het niet naleven
        van het eerste lid is een misdrijf. 
 
Beboetbare feiten 
Artikel 33 
    - 1. Als beboetbaar feit
        worden aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd
        met de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, eerste lid, 11, 14,
        eerste lid, derde lid, laatste volzin en zesde lid, 15,
        eerste en derde lid, 18, 19. Terzake van de feiten
        bedoeld in de vorige volzin, kan een boete worden
        opgelegd van de eerste categorie. 
 
    - 2. Terzake van de op
        grond van artikel 16, negende lid, bij algemene maatregel
        van bestuur omschreven beboetbare feiten kan een boete
        worden opgelegd van de eerste of tweede categorie. De
        algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de vorige
        volzin, wordt vastgesteld op voordracht van Onze
        Minister. 
 
    - 3. Een handeling of
        nalaten als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt
        aangemerkt als strafbaar feit, indien twee maal binnen 48
        maanden voorafgaand aan de handeling of het nalaten
        terzake van eenzelfde handeling of nalaten een
        bestuurlijke boete is opgelegd. 
 
    - 4. Geen boete kan
        worden opgelegd terzake van bij of krachtens deze wet
        strafbaar gestelde feiten. 
 
    - 5. De handeling of het
        nalaten, bedoeld in het derde lid, is een overtreding. 
 
Hoogte boete en recidive 
Artikel 34 
    - 1. Een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 legt de
        bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of
        rechtspersoon, die voor de naleving van deze wet en de
        daarop berustende bepalingen verantwoordelijk is. 
 
    - 2. De hoogte van de
        bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien
        in de in artikel 33, tweede lid, bedoelde algemene
        maatregel van bestuur. 
 
    - 3. De hoogte van de
        bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar
        feit kan worden opgelegd is gelijk aan de geldsom van de
        categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald. 
 
    - 4. Er zijn 2
        categorieën: 
 
    - 1°. de eerste
        categorie: 10 000 gulden; 
 
    - 2°. de tweede
        categorie: 25 000 gulden. 
 
    - 5. De daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan de
        bestuurlijke boete met ten hoogste 50% verhogen, indien
        terzake van het plegen van een beboetbaar feit nog geen
        24 maanden zijn verlopen sedert een vroegere boete wegens
        het plegen van een zelfde beboetbaar feit onherroepelijk
        is geworden. 
 
    - 6. Voor zover de
        bestuurlijke boete nog niet is geïnd vervalt zij door
        het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd. 
 
Informatie, zwijgrecht en
cautie 
Artikel 35 
    - 1. Indien de
        toezichthouder jegens de belanghebbende een handeling
        verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking
        kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging
        een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is die
        belanghebbende niet langer verplicht terzake van die
        gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het
        de boeteoplegging betreft. De belanghebbende wordt
        hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om
        informatie wordt gevraagd. 
 
    - 2. Indien de daartoe
        aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, voornemens
        is om aan de belanghebbende een bestuurlijke boete op te
        leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de
        belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het
        voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als
        bedoeld in het eerste lid. 
 
    - 3. Op verzoek van de
        belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde
        kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de
        Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de daartoe
        aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er zoveel
        mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde
        gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een
        voor hem begrijpelijke taal. 
 
    - 4. In afwijking van
        afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de
        daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, de
        belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze
        schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te
        brengen voordat de boete wordt opgelegd. 
 
    - 5. Indien de
        belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren
        brengt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld
        in artikel 24, er op verzoek van de belanghebbende die de
        Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een
        tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan,
        tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan
        geen behoefte bestaat. 
 
Boeterapport 
Artikel 36 
    - 1. Indien de
        toezichthouder vaststelt dat een beboetbaar feit is
        gepleegd, maakt hij zo spoedig mogelijk daarvan een
        rapport op. 
 
    - 2. In het rapport
        worden in ieder geval vermeld: 
 
    - a. de aard van het
        beboetbaar feit onder vermelding van het wettelijk
        voorschrift waarmee in strijd is gehandeld; 
 
    - b. de aanduiding van
        de plaats waar het beboetbaar feit is gepleegd; 
 
    - c. de bij het
        beboetbaar feit betrokken persoon of personen. 
 
    - 3. Het rapport wordt
        toegezonden aan de daartoe op grond van artikel 24
        aangewezen ambtenaar. 
 
    - 4. Een afschrift van
        het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in het
        tweede lid, onder c bedoelde persoon. Indien de in de
        eerste volzin bedoelde persoon het rapport niet begrijpt,
        draagt de toezichthouder er zo veel mogelijk zorg voor
        dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt
        meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal. 
 
Boetebeschikking 
Artikel 37 
    - 1. Een bestuurlijke
        boete wordt opgelegd bij beschikking van een daartoe op
        grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar. Deze
        beschikking wordt gegeven binnen acht weken na
        vaststelling van het beboetbare feit. 
 
    - 2. In de beschikking
        wordt in ieder geval vermeld: 
 
    - a. de hoogte van de
        bestuurlijke boete; 
 
    - b. het beboetbaar feit
        terzake waarvan de boete verschuldigd is; 
 
    - c. de bij het
        beboetbaar feit betrokken personen; 
 
    - d. de natuurlijke
        persoon of rechtspersoon die voor de naleving van de wet
        en de daarop berustende bepalingen aansprakelijk is; 
 
    - e. de termijn of de
        termijnen waarbinnen de boete moet worden betaald. 
 
    - 3. Indien een persoon
        als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, de inhoud
        van de beschikking niet begrijpt, draagt de daartoe op
        grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar er zoveel
        mogelijk zorg voor dat de in de beschikking vermelde
        informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem
        begrijpelijke taal. 
 
Betaling 
Artikel 38 
    - 1. De bestuurlijke
        boete wordt betaald aan de Staat binnen 6 weken nadat de
        beschikking, bedoeld in artikel 37, is bekendgemaakt. 
 
    - 2. Degene aan wie een
        bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd
        aan de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen
        ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor de
        tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn. Bij
        ministeriële regeling worden nadere regels gesteld. 
 
Aanmaning 
Artikel 39 
    - 1. Bij gebreke van
        betaling maant de daartoe op grond van artikel 24
        aangewezen ambtenaar degene aan wie de bestuurlijke boete
        is opgelegd, schriftelijk aan binnen 2 weken alsnog aan
        zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete
        wordt verhoogd met de op de aanmaning betrekking hebbende
        kosten. 
 
    - 2. De aanmaning bevat
        de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voorzover deze
        binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt
        voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 40. 
 
lnvordering 
Artikel 40 
    - 1. Bij gebreke van
        tijdige betaling vordert de daar-toe op grond van artikel
        24 aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is
        opgelegd, de verschuldigde bestuurlijke boete, verhoogd
        met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende
        kosten, bij dwangbevel in. 
 
    - 2. Het dwangbevel
        wordt op kosten van degene aan wie de bestuurlijke boete
        is opgelegd bij deurwaardersexploot betekend en levert
        een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek
        van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 
 
    - 3. Gedurende 6 weken
        staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding
        van de Staat. 
 
    - 4. Het verzet kan niet
        worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld
        in artikel 37, niet is ontvangen of dat de bij die
        beschikking opgelegde bestuurlijke boete ten onrechte of
        op een te hoge geldsom is vastgesteld. 
 
    - 5. Het verzet schorst
        de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de
        rechtbank in kort geding anders beslist. 
 
Verjaring 
Artikel 41 
    - 1. De bevoegdheid om
        een bestuurlijke boete op te leggen vervalt na verloop
        van 2 jaar na de dag waarop het beboetbaar feit is
        geconstateerd. 
 
    - 2. De beslissing om
        een bestuurlijke boete op te leggen stuit de in het
        eerste lid bedoelde termijn. 
 
Wijziging boetebedrag 
Artikel 42 
In afwijking van artikel 8:69 van
de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger
beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook
ten nadele van de belanghebbende wijzigen. 
Terugbetaling 
Artikel 43 
Indien een bestuurlijke boete ten
onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met
de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de
boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende
terugbetaald. 
HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN
SLOTBEPALINGEN 
Kosten 
Artikel 44 
De kosten die zijn verbonden aan
de naleving van de regels die bij of krachtens deze wet zijn
gesteld, worden niet ten laste van de werknemers gebracht. 
Gemeente 
Artikel 45 
Indien bijzondere omstandigheden
van plaatselijke aard in een gemeente voorschriften betreffende
onderwerpen, waarop deze wet betrekking heeft, nodig maken, die
niet bij algemene maatregel van bestuur zijn gegeven, kunnen deze
voorschriften door de gemeenteraad worden vastgesteld. Deze
voorschriften behoeven Onze goedkeuring. De goedkeuring kan
slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het
algemeen belang. 
Wet op de economische delicten
Artikel 46 
    - 1. In artikel 1, 3°
        van de Wet op de economische delicten 1 wordt
        aan de opsomming toegevoegd: de Arbeidsomstandighedenwet
        1998 artikel 6, artikel 10, artikel 16, negende lid,
        voorzover de in dit artikellid bedoelde voorschriften en
        verboden zijn aangemerkt als strafbaar feit, artikel 28,
        zevende lid, artikel 32 en de handeling of het nalaten
        bedoeld in artikel 33, derde lid; 
 
    - 2. In artikel 1, 4°
        van de Wet op de economische delicten, vervalt de
        zinsnede «De Arbeidsomstandighedenwet.......... ;» en
        vervalt de zinsnede «De Wet op de (re)integratie
        arbeidsgehandicapten, artikel 9, eerste en tweede lid,
        voor zover daarin artikel 36, tweede en zesde lid, en 40
        van de Arbeidsomstandighedenwet van overeenkomstige
        toepassing zijn verklaard;». 
 
Evaluatie 
Artikel 47 
Onze Minister zendt binnen vijf
jaar na de inwerkingtreding van artikel 20 en vervolgens telkens
na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de
krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen. 
Intrekking 
Artikel 48 
De Arbeidsomstandighedenwet wordt
ingetrokken. 
Overgang 
Artikel 49 
De straffen gesteld op de bij de
Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 1, onderdeel 4, van de
Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor
ingevolge deze wet slechts een bestuurlijke boete kan worden
opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van
deze wet of de desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan,
blijven van toepassing. 
Artikel 50 
Voor de toepassing van deze wet
worden het Arbeidsomstandighedenbesluit en de
Arbeidsomstandighedenregeling geacht te zijn vastgesteld
krachtens deze wet. 
Artikel 51 
Voor de toepassing van deze wet
worden vrijstellingen en ontheffingen alsmede andere besluiten
die door Onze Minister genomen zijn op grond van het bij of
krachtens de in artikel 49 genoemde wet bepaalde en die op het
tijdstip van het in werking treden van deze wet nog van kracht
zijn, geacht te zijn verleend onderscheidenlijk genomen krachtens
deze wet. 
Artikel 52 
Tot het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 2 luidt dit artikel als volgt: 
Toepassingsgebied 
Artikel 2 
    - 1. Het bij of
        krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing ten
        aanzien van arbeid: 
 
    - a. verricht in de
        ondergrondse werken van mijnen benevens in de bij een
        mijn behorende bovengronds gelegen werken en
        inrichtingen, die zijn aangewezen krachtens artikel 9,
        eerste lid, onder a, van de Mijnwet 1903; 
 
    - b. verricht door
        personen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b,
        van de Mijnwet continentaal plat. 
 
    - 2. Het bij of
        krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op: 
 
    - a. verrichtingen van
        leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of
        gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen; 
 
    - b. arbeid die geheel
        of ten dele buiten Nederland wordt verricht door
        personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond
        van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de
        Nederlandse vlag te voeren; 
 
    - c. arbeid die voor een
        in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele
        buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
        aan boord van luchtvaartuigen. 
 
Artikel 53 
Tot het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 16, vierde lid, luidt dit artikellid
als volgt: 
    - 4. Bij of krachtens
        algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het
        bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk
        niet van toepassing is op arbeid: 
 
    - a. verricht in of op
        een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of
        binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg
        of een spoor- of tramweg; 
 
    - b. verricht in
        militaire dienst; 
 
    - c. verricht door
        werknemers, leerlingen en studenten in
        onderwijsinrichtingen. 
 
Artikel 54 
Indien deze wet in werking treedt
voordat het bij koninklijke boodschap van 7 april 1998 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet
rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter
uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken (Seveso-II; 25 972) tot wet wordt verheven en in
werking treedt worden de artikelen 6 en 7 van deze wet vervangen
door: 
Artikel 6 
    - 1. De werkgever zorgt
        ervoor dat in een bedrijf, een inrichting of een deel
        daarvan, behorende tot een bij algemene maatregel van
        bestuur aangewezen categorie, met betrekking tot dat
        bedrijf, die inrichting of dat deel daarvan een
        arbeidsveiligheidsrapport aanwezig is, bevattende: 
 
    - a. een beschrijving
        van het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, van
        de daarin voorkomende stoffen en de eigenschappen van
        deze stoffen; 
 
    - b. een beschrijving
        van het proces dat in het bedrijf, de inrichting of het
        deel daarvan plaatsvindt, alsmede van de werking daarvan;
        
 
    - c. een beschrijving
        van de redelijkerwijs voorzienbare gevaren die door
        storingen in het onder b bedoelde proces of door foutieve
        handelingen kunnen optreden tijdens alle fasen van het
        proces met inbegrip van het in werking stellen en het tot
        stilstand brengen daarvan; 
 
    - d. een beschrijving
        van hetgeen verder nodig is voor de beoordeling van de
        redelijkerwijs voorzienbare gevaren voor de veiligheid en
        de gezondheid van de in dat bedrijf of die inrichting
        werkzame werknemers; 
 
    - e. een beschrijving
        van de technische en organisatorische voorzieningen die
        getroffen zijn om storingen en foutieve handelingen
        zoveel mogelijk te voorkomen en de ernst van de gevolgen
        daarvan zoveel mogelijk te beperken. 
 
    - 2. Het eerste lid is
        van overeenkomstige toepassing op de werkgever van een
        bedrijf of een inrichting of een deel daarvan, dat
        daartoe door Onze Minister afzonderlijk is aangewezen. 
 
    - 3. Krachtens het
        eerste en het tweede lid kunnen slechts worden aangewezen
        een bedrijf, een inrichting of een deel daarvan, waarin
        zich bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de
        veiligheid of de gezondheid van de daarin werkzame
        werknemers. 
 
    - 4. Indien in het
        bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, een zodanige
        verandering wordt aangebracht of optreedt, dat het
        rapport niet meer voldoet aan het eerste lid, wordt het
        rapport dienovereenkomstig gewijzigd. Een zodanige
        wijziging wordt tevens aangebracht indien een verandering
        in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft. 
 
    - 5. Van het rapport en
        de wijziging daarvan worden zeven afschriften aan een
        daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en
        een afschrift aan de ondernemingsraad of de
        personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken
        daarvan, aan de belanghebbende werknemers gezonden. De
        werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan
        nemen van het rapport. 
 
    - 6. Het bedrijf, de
        inrichting of het deel daarvan, aangewezen krachtens het
        eerste of tweede lid, wordt niet in werking gebracht en
        de in het vierde lid bedoelde verandering wordt niet
        doorgevoerd, alvorens aan de verplichtingen, bedoeld in
        het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is voldaan. 
 
    - 7. Bij een aanwijzing
        krachtens het eerste of tweede lid wordt bepaald met
        ingang van welk tijdstip aan de daar bedoelde
        verplichting, voor zover deze betrekking heeft op vóór
        de aanwijzing reeds in werking gebrachte bedrijven,
        inrichtingen of delen daarvan, moet zijn voldaan. 
 
    - 8. De daartoe
        aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, zendt een
        afschrift van het rapport of van een wijziging daarvan
        ter kennisneming aan: 
 
    - a. de regionale
        inspecteur van de volksgezondheid, belast met het
        toezicht op de hygiëne van het milieu, in wiens
        ambtsgebied het bedrijf, de inrichting of het deel
        daarvan, waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen;
        
 
    - b. het gezag dat ten
        aanzien van de inrichting, waarop of op het deel waarvan
        het rapport betrekking heeft, bevoegd is tot het verlenen
        van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer; 
 
    - c. het bestuur van de
        gemeente, van de provincie en van de regionale brandweer
        waarin het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan,
        waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen, behalve
        indien dit bestuur het gezag is, bedoeld onder b. 
 
    - 9. Een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met
        betrekking tot de in het eerste en vierde lid bedoelde
        gegevens en voorzieningen aan de werkgever een eis
        stellen ais bedoeld in artikel 27, dat hem aanvullende
        gegevens worden verschaft dan wel dat andere of
        aanvullende voorzieningen worden getroffen. De in de
        eerste volzin bedoelde gegevens en voorzieningen worden
        vermeld in een aanvulling van het rapport. Op een
        zodanige aanvulling zijn het vijfde en het achtste lid
        van overeenkomstige toepassing. Een eis tot het treffen
        van een voorziening, die met een voorschrift dat is
        verbonden aan een op grond van een der wetten tot
        bescherming van het milieu verleende vergunning tot het
        oprichten, in werking brengen of houden, uitbreiden of
        wijzigen van een bedrijf of inrichting dan wel tot het
        veranderen van een daarin gebezigde werkwijze één of
        meer zodanige raakpunten heeft dat hij met dat
        voorschrift in strijd kan komen, stelt de ambtenaar niet
        dan na overleg met het gezag dat de vergunning heeft
        verleend. In verband met dit overleg hoort het gezag de
        inspecteur, bedoeld in het achtste lid, onder a. 
 
    - 10. Indien een daartoe
        aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van
        oordeel is dat bij falen van de getroffen voorzieningen
        als bedoeld in het eerste lid, onder e, dan wel in andere
        omstandigheden een bedrijfsramp kan ontstaan, kan hij een
        eis stellen als bedoeld in artikel 27, dat met betrekking
        tot het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan een
        stelsel van technische en organisatorische voorzieningen,
        dienende om de gevolgen van zulk een ramp zoveel mogelijk
        te beperken, tot stand wordt gebracht of een zodanig
        reeds tot stand gebracht stelsel wordt aangevuld of
        gewijzigd. De eis kan onder meer betrekking hebben op: 
 
    - a. de wijze van
        interne alarmering en de organisatie daarvan; 
 
    - b. de door de
        werknemer individueel of in groepsverband te verrichten
        handelingen; 
 
    - c. het alarmeren van
        betrokken overheidsinstanties en hulporganisaties; 
 
    - d. oefeningen, te
        houden volgens een vooraf vastgesteld schem 
 
    - Een eis tot het tot stand
        brengen, aanvullen of wijzigen van een stelsel van
        voorzieningen dat met een gemeentelijk of regionaal
        rampenplan, opgesteld ten behoeve van de bevolking, een
        of meer raakpunten heeft, stelt de ambtenaar niet dan na
        overleg met het gezag dat het rampenplan heeft opgesteld.
        
 
    - 11. Een aanwijzing als
        bedoeld in het tweede lid bevat de termijn waarbinnen
        eraan moet worden voldaan. 
 
    - 12. De werking van een
        aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, wordt
        opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of,
        indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. 
 
    - 13. Het niet naleven
        van het bij of krachtens dit artikel bepaalde is een
        overtreding. 
 
Overgang verzoeken en beroepen
Artikel 55 
De behandeling van verzoeken en
beroepen, welke voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan
onderscheidenlijk ingesteld op grond van hetgeen bepaald is bij
of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet wordt voortgezet op de
voet van deze wet. 
Arbeidstijdenwet 
Artikel 56 
    - Artikel 4:1 van de
        Arbeidstijdenwet2 wordt gewijzigd als volgt: 
 
    - A. Het eerste lid komt
        te luiden: 
 
    - 1. De werkgever voert
        een zo goed mogelijk beleid ter zake van arbeids- en
        rusttijden van de werknemers, en houdt daarbij, voor
        zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden,
        rekening met de persoonlijke omstandigheden van die
        werknemers. Het beleid ter zake van arbeids- en
        rusttijden wordt gevoerd in samenhang met het
        arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
 
    - B. Het vierde lid komt
        te luiden: 
 
    - 4. Artikel 5 van de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998 is van overeenkomstige
        toepassing. 
 
lnvoeringswet
Arbeidsvoorzieningswet 
Artikel 57 
In artikel 21 van de lnvoeringswet
Arbeidsvoorzieningswet3 wordt de zinsnede «bedoeld in
artikel 4, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet»
vervangen door: bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
Wet medezeggenschap onderwijs
1992 
Artikel 58 
    - Artikel 15 van de Wet
        medezeggenschap onderwijs 19924 wordt
        gewijzigd als volgt: 
 
    - A. In het derde lid,
        onderdeel c wordt de zinsnede «inzake de veiligheid, de
        gezondheid en het welzijn» vervangen door: inzake de
        arbeidsomstandigheden. 
 
    - B. In het zesde lid
        wordt de zinsnede «, bedoeld in de
        Arbeidsomstandighedenwet en de algemene maatregel van
        bestuur op grond van artikel 2, eerste lid, van die
        wet,» vervangen door: , bedoeld in de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de algemene maatregel
        van bestuur op grond van artikel 16 van die wet. 
 
Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten 
Artikel 59 
    - Artikel 9 van de Wet op de
        (re)integratie arbeidsgehandicapten5 wordt
        gewijzigd als volgt: 
 
    - A. In het eerste lid
        wordt de zinsnede «Artikel 36, tweede tot en met zesde
        lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door:
        Artikel 27, tweede, derde en zevende lid, van de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
 
    - B. Het tweede lid
        vervalt. 
 
    - C. Het derde lid wordt
        vernummerd tot tweede lid. 
 
Wet op de ondernemingsraden
Artikel 60 
    - De Wet op de
        ondernemingsraden6 wordt gewijzigd als volgt: 
 
    - A. In artikel 27,
        eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede «op het
        gebied van de veiligheid, de gezondheid of het welzijn in
        verband met de arbeid;» vervangen door: op het gebied
        van de arbeidsomstandigheden. 
 
    - B. In artikel 35d,
        tweede lid, wordt na «27, eerste lid, onderdeel b, voor
        zover het betreft een werktijdregeling,» ingevoegd:
        onderdeel d,. 
 
Wet privatisering RBB 
Artikel 61 
In artikel 2, eerste lid, van de
Wet privatisering RBB7 wordt de zinsnede: «een
dienst, als bedoeld in artikel 17 van de
Arbeidsomstandighedenwet, uitoefenen van de taken, bedoeld in
artikel 18 van genoemde wet.» vervangen door: een dienst als
bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998,
uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 14, derde lid, van
genoemde wet. 
Organisatiewet sociale
verzekeringen 
Artikel 62 
    - De Organisatiewet sociale
        verzekeringen 19978 wordt gewijzigd als volgt:
        
 
    - A. Artikel 95 wordt
        gewijzigd als volgt: 
 
    - 1. In onderdeel a
        wordt de zinsnede «, alsmede degene aan wie op grond van
        artikel 31a van de Arbeidsomstandighedenwet een
        certificaat als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van
        die wet is verleend,» vervangen door: alsmede degene aan
        wie op grond van artikel 20 van de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als bedoeld
        in artikel 14, derde lid van die wet is verleend. 
 
    - 2. In onderdeel b
        wordt de zinsnede «artikel 32 van de
        Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van
        de Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
 
    - B. Artikel 101, tweede
        lid, komt te luiden als volgt: 
 
    - 2. Het College van
        toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzeke-
        ringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen
        en de uitvoeringsinstellingen verstrekken op verzoek aan
        degene aan wie op grond van artikel 20 van de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als bedoeld
        in artikel 14, derde lid, van die wet is verleend, de
        gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
        Arbeidsomstandighedenwet 1998, indien degene op wie de
        gegevens betrekking hebben daartoe schriftelijk
        toestemming heeft verleend. 
 
Ziektewet 
Artikel 63 
In artikel 39a, eerste lid, van de
Ziektewet9 wordt de zinsnede «artikel 18, tweede lid,
van de Arbeidsomstandighedenwet in acht neemt en een afschrift
van de schriftelijke vastiegging als bedoeld in artikel 18, derde
lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet of een afschrift
van de schriftelijke overeenkomst, als bedoeld in artikel 18,
derde lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet,» vervangen
door: artikel 14, derde lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998
in acht neemt en een afschrift van de schriftelijke vastiegging
als bedoeld in artikel 14, vierde lid van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
Burgerlijk Wetboek 
Artikel 64 
    - Het Burgerlijk Wetboek10
        wordt als volgt gewijzigd: 
 
    - A. In artikel 670,
        vierde lid, vervalt «, van een arbocommissie». 
 
    - B. Artikel 670a wordt
        als volgt gewijzigd: 
 
    - a. Het eerste lid,
        onderdeel c vervalt. 
 
    - b. Het eerste lid,
        onderdeel d wordt geletterd onderdeel c. 
 
    - c. In het nieuw
        geletterde onderdeel c vervalt «als mentor of» en wordt
        «als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onderscheidenlijk
        17, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet»
        vervangen door: als bedoeld in artikel 14, eerste lid,
        van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
 
Inwerkingtreding 
Artikel 65 
Deze wet treedt in werking op een
bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de
verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld. 
Citeertitel 
Artikel 66 
Deze wet wordt aangehaald als:
Arbeidsomstandighedenwet 1998. 
Lasten en bevelen dat deze in het
Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 
Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart
1999
Beatrix 
De Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst 
Uitgegeven de negenentwintigste
april 1999 De Minister van Justitie,
A.H. Korthals 
Zie voor de behandeling in de
StatenGeneraal:
Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 879. 
Handelingen II 1998/99, blz. 501-520; 962-994; 1140-1143. 
Kamerstukken I 1998/99, 25 879 (71, 71a, 71b, 71c, 71d). 
Handelingen I 1998/99, blz. 963-968. 
1 Stb. 1950, K 258,
laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 februari 1999, Stb. 122. 
2 Stb. 1995, 598, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
28 januari 1999, Stb. 30.
3 Stb. 1996, 619, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
14 mei 1998, Stb. 306.
4 Stb. 1992, 663, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
28 januari 1999, Stb. 30. 
5 Stb. 1998, 290, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
24 december 1998, Stb. 742.
6 Stb. 1990, 93, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
24 december 1998, Stb. 742.
7 Stb. 1996, 269, gewijzigd bij de wet van 10 april
1997, Stb. 162.
8 Stb. 1997, 95, laatstelijk gewijzigd bij de wet van
24 december 1998, Stb. 742. 
9 Stb. 1999, 22.
10 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari
1999, Stb. 30.